huismus
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- huis·mus
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van huis en mus
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huismus | huismussen |
verkleinwoord | huismusje | huismusjes |
Zelfstandig naamwoord
- (zangvogels) Passer domesticus , een kleine zangvogel vaak in bebouwde omgeving leeft
- (figuurlijk) iemand die het liefst thuis blijft
Antoniemen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. kleine zangvogel die liefst in de buurt van de mensen leeft
2. iemand die het liefst thuis blijft
Gangbaarheid
- Het woord huismus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "huismus" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be