Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huis·merk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huismerk huismerken
verkleinwoord huismerkje huismerkjes

Zelfstandig naamwoord

het huismerko

  1. (handel) een merk van producten dat in opdracht van een detaillist wordt geproduceerd onder een eigen merk.
    • Het huismerk van de supermarkt is goedkoper dan het A-merk. 
     Ik stortte me vol overgave op dit nieuwe, zuinige leven. In de supermarkt keek ik meteen naar de onderste schappen met de huismerken en ik kocht alles in de aanbieding.[1]
  2. (heraldiek) een teken waarmee een persoon of boerderij plus het bezit aangeduid wordt.
Verwante begrippen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be