huismerk
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- huis·merk
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van huis en merk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huismerk | huismerken |
verkleinwoord | huismerkje | huismerkjes |
Zelfstandig naamwoord
het huismerk o
- (handel) een merk van producten dat in opdracht van een detaillist wordt geproduceerd onder een eigen merk.
- Het huismerk van de supermarkt is goedkoper dan het A-merk.
- ▸ Ik stortte me vol overgave op dit nieuwe, zuinige leven. In de supermarkt keek ik meteen naar de onderste schappen met de huismerken en ik kocht alles in de aanbieding.[1]
- (heraldiek) een teken waarmee een persoon of boerderij plus het bezit aangeduid wordt.
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord huismerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "huismerk" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be