Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huis·ka·mer·deur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huiskamerdeur huiskamerdeuren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de huiskamerdeurv / m

  1. de deur tussen de huiskamer en de rest van de woning
     Sinds Pinksteren heb ik de huiskamerdeur nog geregeld open zien en horen springen onder de lichte druk van Tonio's vinger.[1]
     Even dwalen mijn gedachten af naar een half geverfde huiskamerdeur thuis, een ov-chipkaart in een broodtrommel en een slaapkamer die er regelmatig uitziet als een ontplofte kledingwinkel.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  2.   Weblink bron
    Rutger Verhoeff
    “Als ze twee telefoontjes tegelijk krijgt, raakt ze in paniek” (14-02-2022), Tubantia