huishoudportemonnee

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huis·houd·por·te·mon·nee
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huishoudportemonnee huishoudportemonnees
verkleinwoord huishoudportemonneetje huishoudportemonneetjes

Zelfstandig naamwoord

de huishoudportemonneem

  1. de geldbeurs waarin het geld zit waarmee de huishoudelijke uitgaven worden gedaan
  2. (figuurlijk) geld dat men voor het huishouden kan uitgeven
     De uitgaven aan levensmiddelen namen af ten opzichte van eind vorig jaar, wat na de feestmaand december meestal niet zo verwonderlijk is. Een meevaller voor de huishoudportemonnee is het gasverbruik. Door de zachte winter werd veel minder gas verbruikt.[1]
     Door het zwakke economische herstel is de inflatie laag en dat blijft de komende tijd zo. DNB denkt dat de kosten van levensonderhoud in 2016 met circa 1 procent zullen stijgen. Voor de huishoudportemonnee zijn geringe prijsstijgingen fijn, voor de economie als geheel is het daardoor juist lastiger om uit de schulden te raken.[2]


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Consument zuinig in januari” (Dinsdag 25 maart 2014, 09:58), NOS
  2.   Weblink bron “DNB ziet "onmiskenbaar herstel"” (Dinsdag 10 juni 2014, 12:59), NOS