Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huis·houd·koel·kast
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huishoudkoelkast huishoudkoelkasten
verkleinwoord huishoudkoelkastje huishoudkoelkastjes

Zelfstandig naamwoord

de huishoudkoelkastv / m

  1. (elektronica) (huishouden) koelkast voor een gezin
    • In de huishoudkoelkast kan je het eten goedhouden zodat je niet iedere dag boodschappen hoeft te doen 
Synoniemen
  1. frigidaire, ijskast

Gangbaarheid