Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoog·le·raar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hoogleraar hoogleraars
hoogleraren
verkleinwoord hoogleraartje hoogleraartjes

Zelfstandig naamwoord

de hoogleraarm

  1. (onderwijs), (beroep), (wetenschap) iemand met titel professor die aan een hogeschool of universiteit een leerstoel in een bepaald vak bekleedt en die het onderzoek en onderwijs in dit vak leidt
    • Precies 150 jaar geleden sprak Robert Fruin hier zijn oratie uit als eerste hoogleraar Vaderlandse Geschiedenis in Leiden en daarmee tegelijk als eerste hoogleraar geschiedenis in Nederland.  
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be