Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoofd·zus·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hoofdzuster hoofdzusters
verkleinwoord hoofdzustertje hoofdzustertjes

Zelfstandig naamwoord

de hoofdzusterv

  1. hoofdverpleegkundige die de baas is van een verpleegafdeling
    • De hoofdzuster en de zaalarts zijn verantwoordelijk voor de dagelijkse zorg aan de de patiënten op de verpleegafdeling van het ziekenhuis. 

Gangbaarheid