Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hon·den·van·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hondenvanger hondenvangers
verkleinwoord hondenvangertje hondenvangertjes

Zelfstandig naamwoord

de hondenvangerm

  1. iemand die beroepsmatig honden vangt
    • Ik zal het even aan mijn neef vragen, die is hondenvanger van beroep. 

Gangbaarheid

Meer informatie