Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ho·mo·ziek·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord homoziekte homoziektes
homoziekten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de homoziektev

  1. (medisch) aandoening die alleen of vooral voorkomt bij mannen die seks hebben met andere mannen
    • Hij stierf zelf in het voorjaar van 1984 aan aids. Maar al snel werd duidelijk dat aids niet exclusief een homoziekte was. [2]

Gangbaarheid

Verwijzingen