historiek
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- his·to·riek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | historiek | historieken |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- voorafgaande geschiedenis, (beschrijving van) de eerdere ontwikkeling
- Mijn taak bestond erin de terminologische spraakverwarring rond begrippen als culturele autonomie en federalisme te verhelderen, opzoekingen te doen en verduidelijkingen te geven over de historiek van de communautaire kwestie. [2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord historiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "historiek" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Martens, W.De memoires: luctor et emergo. 2e druk (2006) Lannoo, Tielt; ISBN 978-90-209-6520-9; p. 74; geraadpleegd 2017-06-08
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be