Nederlands

 
hevea
Uitspraak
Woordafbreking
  • he·vea
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord hevea hevea's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de heveav / m

  1. Hevea brasiliensis   rubberboom
     Heveadorp is een groot deel van zijn bestaan verbonden geweest met de gelijknamige rubberfabriek. Die startte in 1908 in het Groningse Hoogezand als fietsbandenfabriek Hevea, vernoemd naar de Hevea brasiliensis, de rubberboom.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

30 % van de Nederlanders;
14 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. hevea op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    André Bijl
    “Vergeten rubberfabriek gaf leven aan Heveadorp” (11-07-2016), Reformatorisch Dagblad
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be