haspelen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- has·pe·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
haspelen |
haspelde |
gehaspeld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
haspelen [2]
- onovergankelijk stuntelen
- overgankelijk op een haspel winden
- overgankelijk (figuurlijk) tot een warboel maken
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Zelfstandig naamwoord
de haspelen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord haspel
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord haspelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "haspelen" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ haspelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be