Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • har·mo·ni·eert

Werkwoord

vervoeging van
harmoniëren

harmonieert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van harmoniëren
    • Jij harmonieert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van harmoniëren
    • Hij harmonieert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van harmoniëren
    • Harmonieert! 

Gangbaarheid