Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • har·mo·ni·eer·den

Werkwoord

vervoeging van
harmoniëren

harmonieerden

  1. meervoud verleden tijd van harmoniëren
    • Wij harmonieerden. 
    • Jullie harmonieerden. 
    • Zij harmonieerden. 

Gangbaarheid