Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hap·te af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afhappen

hapte (…) af

  1. enkelvoud verleden tijd van afhappen
    • Ik hapte af. 
    • Jij hapte af. 
    • Hij, zij, het hapte af. 

Gangbaarheid