Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hang·klant
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hangklant hangklanten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hangklantm

  1. klant die maar wat rondhangt in een winkel zonder iets te kopen
  2. klant die gelaten op zijn beurt wacht
Synoniemen

Gangbaarheid