Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Halsteren
Een gehalsterd paard

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hal·ste·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
halsteren
halsterde
gehalsterd
zwak -d volledig

Werkwoord

halsteren

  1. overgankelijk (paardrijden) een halster omdoen
    • Het nerveuze paard liet zich niet halsteren. 

Meer informatie

Gangbaarheid