Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • half·luid
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen halfluid
verbogen halfluide
partitief halfluids

Bijvoeglijk naamwoord

halfluid

  1. net hoorbaar
    • Hier en daar klonken uit de menigte boze, halfluide opmerkingen. 
    • "Het is maar net goed gegaan", overpeinsde hij halfluid. 

Gangbaarheid