Nederlands

 
[1] hagelkorrels als bevroren waterdruppels
 
[2] rechts twee patronen met hagelkorrels de meest rechtse bevat 15 hagelkorrels
 
[3] chalazion aan linker oog
Uitspraak
Woordafbreking
  • ha·gel·kor·rel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hagelkorrel hagelkorrels
verkleinwoord hagelkorreltje hagelkorreltjes

Zelfstandig naamwoord

de hagelkorrelm

  1. (meteorologie) één kleine korrel van hagel, een bevroren regendruppel
    • Dit haltervormige ijsdeeltje blijkt overigens ook voor te komen op opnamen in de toppen van onweerswolken waar met een vliegtuig doorheen werd gevlogen. De twee onderzoekers opperen dat het ontstaan van dit nieuwe ijsdeeltje een belangrijke rol zou kunnen spelen bij de vorming van de èmbryo's'van hagelkorrels in onweerswolken.[2] 
  2. een van de vele kleine kogeltjes die tegelijkertijd met een hagelgeweer worden afgeschoten
    • Behalve het kapotte raam en een tiental hagelkorrels op en rond zijn bed trof de Hammenaar de nodige ínslagen'van het hagelschot op de buitengevel van zijn woning aan. "Het is dan allemaal wel niet expres gebeurd, maar onzorgvuldig is het natuurlijk wel. Voor hetzelfde geld was het minder goed afgelopen en krijg je de volle laag. Kort van te voren stond ik namelijk nog door dat raam naar buiten te kijken."[3] 
  3. (medisch) chalazion, een chronische, granulomateuze ontsteking van een kliertje in het ooglid, de klier van Meibom
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Volkskrant George Beekman 20 november 1999
  3. Tubantia 02-OKTOBER-2010