Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • groot·schoot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord grootschoot grootschoten
verkleinwoord grootschootje grootschootjes

Zelfstandig naamwoord

de grootschootm

  1. (scheepvaart) lijn waarmee de stand van het grootzeil ten opzichte van wind en boot geregeld wordt
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie