Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • grip·an·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gripanker gripankers
verkleinwoord gripankertje gripankertjes

Zelfstandig naamwoord

het gripankero

  1. (bouwkunde) twee scharnierende metalen plaatjes, vastgeschroefd in de hoek van twee loodrecht op elkaar geplaatste balken ter verankering

Gangbaarheid