Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gril·len
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘roosteren’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1]
  • afgeleid van grill met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
grillen
grilde
gegrild
zwak -d volledig

Werkwoord

grillen [2] [3]

  1. overgankelijk, (kookkunst) bruinen en braden op een open rooster (grill) boven een warmtebron
    • Gebruik bij het grillen van vlees, gevogelte en vis altijd een druipschaal om uitlopend vet en vleessappen op te vangen. 
     Bij het eerstvolgende open veldje aan het water gooiden we onze spullen neer. Ik wilde dolgraag een keer verse vis vangen en op een kampvuurtje grillen.[4]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de grillenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord gril

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie


Verwijzingen