Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gra·vel·spe·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gravelspeler gravelspelers
verkleinwoord gravelspelertje gravelspelertjes

Zelfstandig naamwoord

de gravelspelerm

  1. (spel) (spel) een tennisser die meestal op gravel speelt
    • De gravelspeler hield na de val enkele schaafwonden over. 

Gangbaarheid