Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • graan·oogst
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord graanoogst graanoogsten
verkleinwoord graanoogstje graanoogstjes

Zelfstandig naamwoord

de graanoogstm

  1. (landbouw) de opbrengst aan graan in een jaar
    • De graanoogst was dit jaar uitzonderlijk groot. 
  2. (landbouw) het binnenhalen van het graan
    • Zij waren bezig met de graanoogst. 

Meer informatie

Gangbaarheid