Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • goed·lei·dend
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen goedleidend
verbogen goedleidende

Bijvoeglijk naamwoord

goedleidend

  1. goed leiding gevend (van een scheidsrechter aan een wedstrijd)
    • Het was aan de goedleidende scheidsrechter te danken dat de harde wedstrijd niet uit de hand liep. 

Gangbaarheid