goal
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- goal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘doel(punt)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1903 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | goal | goals |
verkleinwoord | goaltje | goaltjes |
Zelfstandig naamwoord
de goal m
- (sport) doel
- ▸ "Bij de goal van Mexico blokte Blind met zijn verkeerde voet. Je miste daar toen een type De Jong, een echte verdedigende middenvelder die zijn lichaamskracht gebruikt en een tackle kan inzetten. Een type ook die met een tackle de teneur van een wedstrijd kan omdraaien. De Jong gaan we echt missen."[2]
- (sport) doelpunt
Vertalingen
1.doel
2. doelpunt
Gangbaarheid
- Het woord goal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "goal" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "goal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron “Adriaanse: duel van het wisselen” (30-06-2014), NOS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /gɔːl/
Woordafbreking
- goal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels
Zelfstandig naamwoord
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | goal | goaly |
genitief | goalu | goalů |
datief | goalu | goalům |
accusatief | goal | goaly |
vocatief | goale | goaly |
locatief | goalu | goalech |
instrumentalis | goalem | goaly |