Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • glas·tuin·bou·wer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord glastuinbouwer glastuinbouwers
verkleinwoord glastuinbouwertje glastuinbouwertjes

Zelfstandig naamwoord

de glastuinbouwerm

  1. (landbouw) iemand die een gewas verbouwt in een grote kas
    • De glastuinbouwer had na de hagel schade aan zijn kas.