Nederlands

 
giftigheid
Uitspraak
Woordafbreking
  • gif·tig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord giftigheid giftigheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de giftigheidv

  1. de mate waarin een stof, vaak al in kleine hoeveelheden, schade kan toebrengen aan de gezondheid van een organisme
  2. de eigenschap van een stof schade te kunnen toebrengen aan de gezondheid van een organisme
     Het Europese Agentschap voor Voedselveiligheid (EFSA) moet wetenschappelijk onderzoek naar de giftigheid van glyfosaat en het risico op kanker daardoor openbaar maken. Dat hebben rechters van de Europese Unie in een arrest in Luxemburg geoordeeld.[2]
     Bayer houdt vol dat glyfosaat niet kankerverwekkend is en zegt dat alle onderzoeken dit bevestigen. Rechters van de Europese Unie oordeelden begin deze maand dat onderzoeken naar de giftigheid van de werkzame stof glyfosaat openbaar moeten worden gemaakt.[3]
  3. (figuurlijk) de mate waarin iets schade kan toebrengen aan de goede werking van iets; de mate waarin iets schade kan toebrengen aan de goede sfeer

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Onderzoeken naar effecten onkruidverdelger Roundup moeten openbaar” (Donderdag 7 maart 2019, 12:56), NOS
  3.   Weblink bron “Weer miljoenenschadevergoeding vanwege kanker door Roundup” (Donderdag 28 maart 2019, 02:53), NOS