gestoei
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ge·stoei
Woordherkomst en -opbouw
- naamwoord van handeling stoeien met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gestoei | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het gestoei o
- het aanhoudend speels vechten
- Op hun gelijktijdig uitgebrachte derde en vierde plaat voert hun freejazzfilosofie opnieuw de boventoon. Soms leidt dat nergens naar behalve hermetisch gestoei met klanken, maar tussen het avant-gardistische gruis gloeien net zo goed diamanten.[2]
- De fotograaf hangt een beetje rond bij de beveiligers in de witte polo, want hij weet dat daar de winnaar van de dag wordt opgevangen. En dan is midden in het gestoei hopen op een de goede timing en de emotie van de renner.[3]
Synoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord gestoei staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gestoei" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 19 JULI 2017
- ↑ Tubantia Thomas Sijtsma 12-JULI-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be