Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ges·ti·cu·leer

Werkwoord

vervoeging van
gesticuleren

gesticuleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gesticuleren
    • Ik gesticuleer. 
  2. gebiedende wijs van gesticuleren
    • Gesticuleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gesticuleren
    • Gesticuleer je?