gesticuleer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: gesticuleer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ges·ti·cu·leer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
gesticuleren |
gesticuleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gesticuleren
- Ik gesticuleer.
- gebiedende wijs van gesticuleren
- Gesticuleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gesticuleren
- Gesticuleer je?