Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·schenk·bon
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geschenkbon geschenkbonnen
(geschenkbons)
verkleinwoord geschenkbonnetje geschenkbonnetjes

Zelfstandig naamwoord

de geschenkbonm

  1. cadeaubon
    • Een geschenkbon kun je geven aan iemand waarvan je niet weet wat voor een cadeau hij zou willen hebben. 

Gangbaarheid