Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·rech·tigd
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen gerechtigd
verbogen gerechtigde
partitief gerechtigds

Bijvoeglijk naamwoord

gerechtigd [2]

  1. (juridisch) het recht hebben om, bevoegd
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen