Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·ne·ra·li·seer

Werkwoord

vervoeging van
generaliseren

generaliseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van generaliseren
    • Ik generaliseer. 
  2. gebiedende wijs van generaliseren
    • Generaliseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van generaliseren
    • Generaliseer je?