Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·loofs·ge·noot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geloofsgenoot geloofsgenoten
verkleinwoord geloofsgenootje geloofsgenootjes

Zelfstandig naamwoord

de geloofsgenootm

  1. iemand die hetzelfde gelooft
    • Ik ben op zoek naar een geloofsgenoot om hierover inhoudelijk te kunnen praten. 
Verwante begrippen

Gangbaarheid