Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·lof·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gelofte geloftes
geloften
verkleinwoord geloftetje geloftetjes

Zelfstandig naamwoord

de geloftev

  1. een plechtige verklaring iets voortaan te zullen doen of na te zullen laten
    • Bij zijn toetreden tot de orde legde hij een gelofte van armoede af . 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen