Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·lijk·tij·dig
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstellende afleiding van gelijk en tijd met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gelijktijdig gelijktijdiger gelijktijdigst
verbogen gelijktijdige gelijktijdigere gelijktijdigste
partitief gelijktijdigs gelijktijdigers -

Bijvoeglijk naamwoord

gelijktijdig

  1. op het zelfde moment plaats hebbende
    • Live Aid was een 16 uur durend internationaal benefietconcert op 13 juli 1985. Er trad een groot aantal vooraanstaande artiesten op. Het gehele evenement omvatte gelijktijdige optredens in de Verenigde Staten (JFK Stadium te Philadelphia), het Verenigd Koninkrijk (Wembley Stadium te Londen) en andere kleinere locaties waaronder Den Haag. 
     Er werd vrijwel gelijktijdig nog meer bier op de rustieke houten tafels neergesmakt.[1]
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044633535
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be