gelagzaal
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ge·lag·zaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gelagzaal | gelagzalen |
verkleinwoord | gelagzaaltje | gelagzaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
- ruimte in een herberg waar de gasten kunnen eten en drinken
- De ‘kleine luyden’ werden door Kuyper niet vergeten. Naast een stem in de politiek gaf hij hun ook in 1899 stichtelijke ”meditatien voor het huislijk saamleven”, een bundel waarin de „innigheid en saambindende kracht” van het gezin gesteld werd tegenover „de uithuizigheid, het leven op publiek terrein en het ’s avonds neerzitten in herberg en gelagzaal.” [2]
- Hij wijst rond in het chicste restaurant van de stad, een labyrint van gelagzalen met muren van ruw gehouwen steen en wandtapijten in de vorm van de Albanese vlag. [3]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord gelagzaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gelagzaal" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Reformatorisch Dagblad 27-06-2014 Archief Abraham Kuyper beschikbaar in Digibron
- ↑ NRC Roeland Termote 8 april 2015 Iedereen wil weg uit Kosovo
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be