Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·klau·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geklauter
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het geklautero

  1. het voortdurend met handen en voeten klimmen
    • En waarom iedereen nou zo graag aan het raam wil zitten? Dat geklauter over andere mensen is niet echt mijn hobby, dus zet mij maar aan het gangpad. [2] 
    • De wisseling van het decor houdt de game vers op moment dat het eindeloos geklim en geklauter van Sly Cooper begint te vervelen.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf SANDRA SCHUURHOF 11 jan. 2014
  3. Volkskrant 8 mei 2013,
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be