Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·huil
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gehuil
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het gehuilo

  1. het huilen en met name het geluid dat ermee gepaard gaat
    • Wij hoorden het gehuil van de wolven in de nacht. 
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen