Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gedag -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het gedago

  1. (informeel) ~ zeggen iemand begroeten of afscheid van iemand nemen
    • Zou je niet even gedag zeggen tegen oma voor we weggaan? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen