gastouder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- gast·ou·der
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van gast en ouder
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gastouder | gastouders |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de gastouder m
- (beroep) iemand die tijdelijk andermans kinderen onder zijn hoede neemt
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord gastouder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gastouder" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be