foutparkeerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fout·par·keer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
foutparkeren |
foutparkeerde
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van foutparkeren
- ... dat ik foutparkeerde.
- ... dat jij foutparkeerde.
- ... dat hij, zij, het foutparkeerde.
- ... dat ik foutparkeerde.