fotografeer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: fotografeer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- fo·to·gra·feer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
fotograferen |
fotografeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fotograferen
- Ik fotografeer.
- gebiedende wijs van fotograferen
- Fotografeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fotograferen
- Fotografeer je?