Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • for·to
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Italiaans [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord forto forti
forto's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het fortoo

  1. (muziek) iets dat krachtig en luid gespeeld dient te worden

Gangbaarheid

24 % van de Nederlanders;
19 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen