Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fon·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw

uit het Frans

Werkwoord

fonceren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
fonceren
fonceerde
gefonceerd
zwak -d volledig
  1. (kookkunst) bekleden met deeg om iets makkelijker te kunnen serveren en/of de inhoud tegen oververhitting te beschermen
  1. (kookkunst) de wanden van een bakblik met andere zaken bekleden om de inhoud tegen oververhitting te beschermen
Verwante begrippen

Gangbaarheid