Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • flik·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘handig klaarspelen, leveren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1850 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
flikken
flikte
geflikt
zwak -t volledig

Werkwoord

flikken

  1. (informeel) handig klaarspelen
    • Hoera, we hebben het geflikt! 
  2. (pejoratief) iets vervelends aandoen
    • Wat flik je me nou weer? 
Synoniemen
Typische woordcombinaties

[2] "iets vervelends aandoen"

  • Een kunstje flikken.
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de flikkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord flik

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen