Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fleem·kous
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fleemkous fleemkousen
verkleinwoord fleemkousje fleemkousjes

Zelfstandig naamwoord

de fleemkousm

  1. een slijmerd
    • Wat een fleemkous is die Jan toch... 

Gangbaarheid

36 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be