Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • flapt uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitflappen

flapt (...) uit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitflappen
    • Jij flapt uit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitflappen
    • Hij flapt uit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van uitflappen
    • Flapt uit! 

Gangbaarheid