Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • flap·pert

Werkwoord

vervoeging van
flapperen

flappert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flapperen
    • Jij flappert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flapperen
    • Hij flappert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van flapperen
    • Flappert!