Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Firma


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fir·ma
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘handelsnaam, handelszaak’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1806 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord firma firma's
verkleinwoord firmaatje firmaatjes

Zelfstandig naamwoord

de firmav / m

  1. (juridisch) een handelsvennootschap waarbij de vennoten hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk zijn
    • Kunnen wij die producten allemaal bestellen bij die firma? 
  2. (economie) een zaak of bedrijf
    • We hebben weer eens een nieuwe firma in de stad. 
     Na meer dan 1.000 kilometer gelopen te hebben was mijn eerste paar (La Sportiva wildcat 3.0) tot op de draad versleten. Tot mijn grote verrassing kreeg ik ook een pakket van de firma Zpacks. Mijn Arc Blast rugzak was langzaam uit elkaar aan het vallen door het extra gewicht van de waterflessen, en ze hadden me een nieuwe Arc Haul (680 gram) gestuurd van sterker materiaal.[2]
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Italiaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • fir·ma

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
firma firme

firma v

  1. handtekening

Latijn

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

firma v

  1. (juridisch) (handel) lease
    1. (landbouw) pacht
    2. (landbouw) locatie waar de pacht van toepassing is, boerderij
  2. (feest) feestdag, feest, banket
Overerving en ontlening
Spreekwoorden

Oppersorbisch

Zelfstandig naamwoord

firma v

  1. firma, onderneming; een handelsorganisatie die producten of diensten verkoopt


Pools

Uitspraak
Woordafbreking
  • fir·ma

Zelfstandig naamwoord

firma v

  1. firma, onderneming; een handelsorganisatie die producten of diensten verkoopt
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
Verwante begrippen

Meer informatie


Slowaaks

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Italiaans

Zelfstandig naamwoord

firma v

  1. firma, onderneming; een handelsorganisatie die producten of diensten verkoopt
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Meer informatie


Spaans

enkelvoud meervoud
firma firmas

Zelfstandig naamwoord

firma v

  1. firma
  2. handtekening

Werkwoord

vervoeging van
firmar

firma

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van firmar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van firmar


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • fir·ma
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Italiaans

Zelfstandig naamwoord

firma v

  1. firma, onderneming, bedrijf; een handelsorganisatie die producten of diensten verkoopt
    «Firma se specializuje na kladení koberců.»
    De firma is gespecialiseerd in het leggen van tapijten.
  2. (spreektaal) uithangbord, gevelreclame; reclamebord op de gevel
    «Firma nad obchodem hlásila: „Jan Novák – švec“.»
    Op het uithangbord boven de winkel staat geschreven: „Jan Novák – schoenmaker“.
  3. (juridisch) de naam waaronder een onderneming is ingeschreven in het handelsregister
Verbuiging
Synoniemen
  1. podnik monbezield, společnost v, právnická osoba v
  2. cedule v, tabule v
  3. obchodní firma v
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
  • stavební firma v
  • vedení firmy obedrijfsleiding
  • vést firmu – een bedrijf leiden
  • vstoupit do firmy – toetreden tot het bedrijf
  • založit firmu – een bedrijf oprichten
  • zastupovat firmu – een bedrijf vertegenwoordigen
  • známá firma v
Verwante begrippen

Meer informatie

Verwijzingen